In een haastige bui over mijn eigen benen struikelen en op mijn bek gaan in een overvolle stationshal. ’s Morgens slaapdronken de drinkyoghurt met de kattenmelk verwarren. Me tijdens een opleiding verspreken en het over top-bottomcommunicatie hebben terwijl dat natuurlijk top-downcommunicatie had moeten zijn… Schaamtevolle momenten, ongetwijfeld erg herkenbaar en werkelijk niemand blijft ervan gespaard. De momenten waarop het net iets anders uitdraait dan ik vooraf in gedachten had, maken me menselijk. Ik ben nu eenmaal geen voorgeprogrammeerde robot die nooit ofte nimmer een uitschuiver maakt. En achteraf, als het schaamrood is weggetrokken, kan ik er meestal om lachen en vormen ze geschikte anekdotes voor familiefeesten, Facebook-updates en zelfs blogposts.
Iets delicater zijn de momenten waarvan ik me pas achteraf bewust word dat ze gênant waren. Mijn gulp die openstond, een veeg yoghurt aan mijn oog, een blad sla tussen mijn tanden… Soms is iemand dapper genoeg om me te wijzen op het mankement en dan voel ik me een paar tellen beroerd. Maar daarna ben ik de persoon in kwestie vooral dankbaar omdat hij me voor verdere gêne behoedde. Soms ben ik zelf ontdekker van dienst en dan is de schaamte veel groter. Hoe lang heb ik zo rondgelopen? Hoeveel mensen zijn hier stille getuige van geweest? Waarom hebben ze me er niet subtiel op gewezen? Leedvermaak kan een verklaring zijn, maar laten we van het goede van de mens uitgaan. Vaak zijn we zelf gewoon te beschaamd om iemand te confronteren met een onvolmaaktheid. We doen alsof onze neus bloedt en negeren de imperfectie om een ongemakkelijk moment te vermijden. Wat niet wordt uitgesproken, bestaat niet.
Vaak zijn we zelf te beschaamd om iemand te confronteren met een onvolmaaktheid.
Ik snap die reactie wel. Jarenlang ben ik zelf zo’n stille getuige geweest die het niet aandurfde om zijn mond open te doen om de denkbeeldige schaamtegrens te overschrijden. Ook ik heb nog twee uur met een vriendin gepraat terwijl ik zat te staren naar die donkergroene substantie tussen haar tanden waarover ik haar niet durfde aanspreken. Uit schaamte zadelde ik haar op met uitgestelde schroom op het moment dat ze het groene goedje zelf in de spiegel ontdekte.
En dan is er nog het kroonjuweel van mijn schatkist vol schaammomenten. We gaan terug naar mijn studententijd. Ik zat op mijn kot te lunchen met mijn toenmalig lief en na de lunch besloten we nog een toetje te nemen in bed. Boys will be boys. Na het vluggertje fietste ik snel terug naar school. In de loop van de namiddag hoorde ik mijn studiegenoten plots gniffelen. Ik merkte dat ze elkaar aanporden en mijn kant uitkeken. Ik keek verbaasd om me heen maar merkte niets eigenaardigs op. Ik kon hun gedrag niet plaatsen en focuste opnieuw op de les.
Het gegiechel bleef doorgaan tot het einde van de lesdag. Terwijl ik nietsvermoedend dingen noteerde, voelde ik hun blikken in mijn rug branden. Ik was me nog steeds van geen kwaad bewust, maar voelde toch ergens een soort onheil boven mijn hoofd hangen. Een onheil dat ik helemaal niet kon thuisbrengen, maar me toch ongemakkelijk maakte. Na de les keerde ik huiswaarts, waar het lief op me wachtte. Na een paar minuten zei hij dat er iets in mijn haar hing. Het was waarschijnlijk wat gel die ik gebruikte om de perfecte just-out-of-bedlook te krijgen. Hij greep ernaar en proestte het uit: ‘Stijn, je hebt sperma in je haar hangen! Ben jij zo naar school geweest?’ De passie was er die middag dus in de verkeerde richting afgespat en daardoor liep ik de ganse middag met een klodder manjuice in mijn haar rond. Het liefst van al wou ik diep in een bos onder een grote steen kruipen.
Sinds dat akkefietje doorbreek ik de vicieuze cirkel van schroom altijd en wijs ik mijn nietsvermoedende naasten steevast op hun ongewilde imperfecties. Loop je me tegen het lijf en hangt er een snotje aan mijn neus? Maak me er dan gerust attent op, je hoeft je niet te schamen. Da’s nergens voor nodig. We zijn allemaal maar mensen.
© Stijn
Vond je dit een leuk stuk? Liken, delen, volgen mag altijd – tot daar mijn verkooppraatje.
Deze tekst werd ook in Charlie Bookzine 3 gepubliceerd.