Vorige zondag was ik op de nieuwjaarsdrink van de Stad Gent. Tal van goedgeluimde Gentenaars kwamen samen om op het nieuwe jaar te klinken – al dan niet met een strijkplank die dienst deed als een geïmproviseerde pop-upbar. Het gure weer stond in schril contrast met de warmte in de mensenmassa. Dit gebeuren is tevens een broeihaard van small talk. Achter elk glas Cava schuilt er wel een oude bekende of een vage kennis die me kan aanspreken. Na de beste wensen volgen meestal de klassieke dooddoeners: Of ik nog steeds geen promotie heb gemaakt op het werk? Of ik nog steeds niet van straat ben? Of ik nog steeds niet aan de verbouwingen aan mijn huis ben begonnen? Of ik al reisplannen heb?
Op zulke evenementen voel ik me dikwijls als een vis op het droge omdat mijn hartslag de hoogte in schiet bij als ik moet small talken of netwerken. Je kent vast wel het cinematografisch beeld van een hert dat midden op de weg stokstijf blijft staan en wezenloos in de koplampen van een aanstormende truck staart? Wel, bij onverwachte ontmoetingen, vragen of gesprekken ben ik dat hert. Ik krijg een kortstondige kortsluiting in mijn hersenen waardoor ik mijn denk- en spraakvermogen verlies en ik even geen zinnig woord meer kan uitbrengen. Letterlijk sta ik daar met de mond vol tanden.
Ik moet ook opbiechten dat ik jaloers ben op het soort mensen dat altijd een pasklaar antwoord klaar heeft op onverhoedse vragen. Op wezens zo ad rem dat ze binnen een fractie van een seconde een gevatte reactie weten te formuleren op wat dan ook. Op die vlotte jongens en meisjes die er nooit – uit onmacht en/of blinde paniek – iets totaals irrelevant of ongepast uitfloepen. Stik jaloers ben ik op ze en daar ben ik niet fier op want ik weet dat je zoiets hardop hoort te zeggen. Ik realiseer me deze gevoelens mijn karmapunten danig de dieperik injagen. Ik besef dat ik een zonde bega maar het zij zo – drie Weesgegroetjes en een Onze Vader.
Terwijl de carrièretijgers de grote bonzen van het bedrijf in de lift omverblazen met hun elevator pitch weet ik pas iets zinnigs uit te brengen eenmaal ze uit de lift zijn gestapt.
Ik ben eerder het reflecterende type dat tijd nodig heeft om informatie te absorberen en te verwerken. Op professioneel vlak kom ik daar goed mee weg: in vergaderingen ga ik zelden het hoogste woord voeren, vaak ben ik die ene onverlaat die vijf minuten later nog eens op het vorige agendapunt terug wilt komen. Meestal met recht en rede hoor, de vlotte praters bezitten dan wel de gave van verbale snelheid maar door die voortvarendheid zien ze vaak belangrijke details over het hoofd waarna mijn gloriemoment kan aanbreken. Om een collega te citeren: “Hij zegt niet veel maar als hij iets zegt, dan is het er boenk op.” Enkel op momenten wanneer ik moet netwerken ga ik de mist in. Terwijl de carrièretijgers de grote bonzen van het bedrijf in de lift omverblazen met hun elevator pitch weet ik pas iets zinnigs uit te brengen eenmaal ze uit de lift zijn gestapt.
Ook in datingland speelt het wat-moet-ik-daar-nu-op-zeggen me parten: toen een nobele onbekende op een feestje aan me vroeg of ik iets wou drinken was ik zo danig van mijn melk dat ik, naar waarheid, antwoordde dat ik geen dorst had. Einde kennismaking. Jammer, ook al was zijn openingszin niet bijster origineel. Of die keer toen iemand zei: “Ah, jij bent Stijn, met de S van schoonheid” was ik zo perplex dat ik hem op mijn blik der dwazen trakteerde –computer says no. Enkele minuten later kwam ik op de reactie: “Ah, en jij bent F**** met de F van flauwe plezante,” maar toen was de vogel natuurlijk al lang gaan vliegen.
En toch tekende ik present voor de nieuwjaarsdrink, zelfs met de awkward stiltes die als het zwaard van Damocles boven mijn hoofd hingen. Waarom bleef je dan niet gewoon thuis, hoor ik je denken? Wel, ik geef grif toe dat ik even overwogen heb om dat te doen. Lekker knus in de zetel met een dekentje en poes op schoot – wat had je gedacht. Maar het is nog wat vroeg om nu al in een crazy old cat person veranderen.
Al had ik wel mijn voorzorgen genomen: ik ging naar de feestelijkheden, gewapend met een vernuftig plan om de awkward momenten te vermijden. ’s Morgens in de vroegte had ik wafels gebakken en met die lekkernijen smoorde ik alle sociale ongemakkelijkheden in de kiem. Iedere onverwachte ontmoeting die dreigde te verzanden in een gênante stilte ving ik op met een homemade wafeltje. Terwijl de tegenpartij aan het knabbelen was kon ik een gepast antwoord of een logische vraag bedenken. Weg beschamende stilte, weg sluimerende angst, weg nervositeit en ook weg jaloezie. Geen mond vol tanden maar een mond vol wafel.