Mannen worden kaal, dat is nu eenmaal zo. Sommige krijgen pas na hun vijftigste te kampen met haaruitval, maar zowat een kwart van de mannen begint al haar te verliezen na hun twintigste. Ik ben een van die mannen. En ik heb het verdraaid moeilijk met de gestage aftocht van mijn haarfollikels.
Mannen en hun lichaam, het blijft me verbazen hoe weinig daar over verteld en geschreven wordt. Terwijl sterke vrouwen zoals Anke Wauters en Sabine Peeters boeken schrijven over hun onzekerheden en body positivity, getuigen bitter weinig mannen over hun lichaamstwijfels. Vorig jaar probeerde ik het taboe al eens te doorbreken met ‘De spieren maken de man niet’ en nu doe ik het opnieuw, ditmaal over haarverlies. Je kunt haarverlies nauwelijks verbergen en toch wordt het vaak doodgezwegen.
Haarverlies is op zich al een droevig woord. Verlies houdt in dat je iets kwijt bent, er treedt een gemis op. Een gemis dat me somber en onzeker maakt, want mijn haarsnit is één van de bepalende factoren van mijn uiterlijk én van mijn persoonlijkheid: warrig, weerbarstig en wiebelig. Sommige mannen maken snel komaf met het haarverlies door te opteren voor een tondeusesnit en die kaalheid flatteert hen zelfs. Voor anderen is dit totaal geen optie omdat de vorm van hun gezicht niet gemaakt is om met een kale knikker door het leven te gaan. Zij moeten hun toevlucht zoeken tot gekunstelde camouflagetechnieken, dubieuze wondermiddeltjes, prijzige haarstukken of nog duurdere haartransplantaties.
Sinds ik een hersentrauma opliep op mijn elfde, werd mijn schedel herschapen tot een maanlandschap met een krater en een sikkelvormig litteken. Dat litteken is al jaar en dag mijn haargraadmeter.
Zelf zit ik in dat tweede kamp. Voorlopig slaag ik er meestal nog in om mijn groter wordende inhammen te camoufleren met mijn bles, maar ik merk dat er steeds meer precisiewerk aan te pas komt. Soms forceer ik mezelf om de bedroevende realiteit onder ogen te zien. Dan sluit ik me op in de badkamer, ga ik voor de spiegel staan, trek ik mijn haar naar achteren en meet ik de schade op. De voorbije jaren zag ik hoe mijn haarfollikels traag maar gestaag, door een onzichtbare bezetter als het ware, achter een visibele verdedigingslinie (mijn litteken), teruggedrongen werden. Sinds ik een hersentrauma opliep op mijn elfde, werd mijn schedel herschapen tot een maanlandschap met een krater en een sikkelvormig litteken. Dat litteken is al jaar en dag mijn haargraadmeter.
Door dat ongeval begon ik al op jonge leeftijd te hopen dat mijn genen de barbaarse dans der kaalheid zouden ontspringen. Kaalheid betekent voor mij dat ik dagelijks herinnerd zou worden aan dat ongeval en de traumatische nasleep ervan. Bovendien werd mijn haar afgeschoren voor de operatie en ondervond ik aan den lijve dat een broskopje me absoluut niet flatteerde.
Een iets te ijverige kapper bewees vijftien jaar later dat een korte haarsnit nog steeds geen zegen is voor mijn gezicht – acht centimeter is in mijn woordenboek GEEN klein beetje bijknippen. Mijn oren en mijn neus (door mijn lief plagend omschreven als de blikopener) zijn erg aanwezige pronkstukken. Zonder haardos zou ik eruit zien als een kruising tussen Nosferatu en Dobby uit Harry Potter, denk ik. Natuurlijk kijk je altijd op een andere manier naar jezelf dan anderen dat doen en vaak is je eigen oordeel veel scherper, maar mijn zelfbeeld is nu eenmaal wat het is.
Na elke douchebeurt confronteren de achtergebleven haren in de douchebak me met de realiteit, zoals afgevallen bladeren de herfst aankondigen, alleen kent mijn hoofd geen seizoenen en verlies ik het hele jaar door haar. Ik probeer mijn haarverlies al jaren te beperken door mijn slapen tweemaal daags met Minoxidil in te wrijven, een haargroeimiddel op doktersvoorschrift. Of het mijn haarverlies effectief beperkt of vertraagt, dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Misschien is het wel een lapmiddel, maar dan is het toch eentje waar ik me krampachtig aan vastklamp.
Ironisch toch, de ingreep om kaalheid tegen te gaan vereist dat je net je grootste angst moet overwinnen en je vrijwillig kaal moet laten scheren.
Ik durf gerust toe te geven dat ik regelmatig naar sites surf waar haartransplantaties worden aangeboden. Voorlopig schrikt de procedure (en het prijskaartje) me nog af; er komen heel wat naalden aan te pas én je wordt tijdens de behandeling volledig kaalgeschoren. Ironisch toch, de ingreep om kaalheid tegen te gaan vereist dat je net je grootste angst moet overwinnen en je vrijwillig kaal moet laten scheren.
Ook een haarstukje van Haarwerken S… (je kent ze wel) kost handenvol geld en hoewel er vaak smalend over wordt gedaan, had niemand door dat Helmut Lotti jarenlang zo’n haarstukje droeg. De kostprijs van zo’n haarwerk is natuurlijk ook niet van de poes, maar als ik er een paar decennia langer zelfwaarde voor in ruil krijg, lijkt me dat een kleine prijs om te betalen.
Maar zo ver ben ik gelukkig (nog) niet. Voorlopig probeer ik het gebruik van wax en haarlak tot een minimum te beperken omdat die spullen niet bepaald gezond zijn voor je haar (en het milieu). Dat is een pak minder drastisch. Toch is het is een vorm van zelfkastijding omdat ik weet dat mijn haar bij het minste zuchtje wind een eigen leven gaat leiden en de kans bestaat dat mijn inhammen onverwacht bloot komen te liggen. Daar ben ik als de dood voor. Daarom controleer ik de klok rond mijn spiegelbeeld of mijn reflectie in de ruit. “Ligt mijn haar nog wel goed, verdoezelt mijn bles mijn opritten nog steeds?”.
Mijn vermijdingsgedrag gaat zelfs zo ver dat ik naar een kapper die droog knipt.
Vorige week voelde ik me twee dagen down omdat ik een foto van mezelf onder ogen had gekregen waarop mijn haar opgewaaid was. Die aanblik was genoeg om een knoop in mijn maag te veroorzaken. Wind en regen reken ik dan ook tot mijn natuurlijke vijanden. Ik ben stik jaloers op fietsers wier kapsel niet onderhevig is aan die natuurkrachten. Daarom laat ik de fiets liever op stal staan, ook al duurt wandelen vier keer zo lang. Mijn vermijdingsgedrag gaat zelfs zo ver dat ik naar een kapper die droog knipt ga, zodat ik de walk of shame tussen de wastafel en de kappersstoel niet langer moet ondergaan en de priemende ogen van de anderen niet op me voel branden.
Als ik er ’s avonds in bed weer eens over lig te piekeren denk ik wel eens dat ik er grijs haar van zal krijgen, om dan een paar seconden later te hopen dat mijn haarverlies zal stoppen zodat ik ooit een volle grijze haardos zal krijgen. Maar daarvoor moet mijn haar terug bijgroeien en voorlopig speelt Moedertje Natuur met mijn voeten, want de enige plekken waar nieuw haar tierig wemelt, zijn aan mijn oren en in mijn neus. De horror! Ouder worden is een feest …