Het is zo’n winterdag die zich van seizoen vergist heeft en zich stiekem in april aandient. De gure wind herinnert me eraan dat ik vanmorgen beter mijn sjaal had mee gegrist. Ik vloek binnensmonds maar de wind neemt de vloek met zich mee. Ik ben te vroeg voor een afspraak en de koffiebar is nog gesloten, want het is paasvakantie en dan drinken de mensen ’s morgens vroeg geen koffie. Niets aan te doen.
Ik zoek mijn toevlucht tot een shoppingcenter vlakbij. Normaal is dat een plek die ik koste wat het kost probeer te vermijden omdat ik een intolerantie heb voor mensen die doelloos rondslenteren.
Buiten een klant aan de bekende broodjeszaak met de drabkoffie, een poetshulp en een handvol winkelbediendes die hun zaak in gereedheid brengen voor de drukte die nog komen zal, dwaal ik helemaal alleen langs de etalages. Schreeuwerige prints hangen om paspoppen die me aanstaren met een blik van ‘wij hebben hier ook niet voor gekozen’. Overdadig verpakte geschenken fluisteren me begerig in mijn oor of ik ze wil openrijten. De vrouw op de cover van het dieetboek kijkt zuur naar het blad sla op haar vork. Nu heeft ze die vrijheid nog. Straks begint de dag, straks komen de verplichtingen, ook voor haar.
Ik ben een stadsmens. Zonder twijfel. Al ben ik eerder de slechtvalk die in de kathedraal huist en zich pas laat zien als het meeste leven rondom zich uitgestorven is. Overvolle winkelstraten probeer ik te mijden als de pest. Als ik me een weg door de mensenmassa moet banen hoop ik steevast dat Mozes verschijnt en voor mij de mensenmassa in twee zal splijten zoals hij dat destijds met de Dode Zee deed. Een veilige passage op de Meir op een zaterdagmiddag. Een mens mag dromen, nietwaar?
Schreeuwerige prints hangen om paspoppen die me aanstaren met een blik van ‘wij hebben hier ook niet voor gekozen’
De plekken waar ik verdwijn in de massa bezorgen me onrust. Een gevoel van ‘ik hoor hier niet thuis’ besluipt me. Het grijpt me naar de keel en ik wil het uitschreeuwen. Merk me op. Diezelfde plek bezorgt me wel de innerlijke rust die ik zoek als ze uitgestorven is.
’s Avonds in de straten verdwalen. Het schaduwspel dat de straatlamp regisseert. Een sliert geparkeerde wagens die elkaar omarmen. Binnen gluren bij onbekenden omdat het licht in de duisternis me naar hen toe lokt. Twee gedaantes liggen languit in de zetel en worden opgelicht door het tv-scherm. Op tweehoog zit een blokkende student over zijn cursus gebogen. Vier mensen keuvelen aan tafel met kaarslicht. Een oude vrouw staat aan de balustrade van haar balkon en neemt afscheid van een dag die nooit meer terugkomt.
Verlaten plekken, ik heb er een zwakte voor. Ze zijn rustgevend maar slepen toch een walm van dreigende onrust met zich mee
Met mijn ogen steel ik willekeurige ogenblikken uit het leven van onbekenden. Gedurende enkele seconden voel ik me innig verbonden met hen. Dat intieme moment vervult me met een warm gevoel van verbondenheid, verbondenheid die ik vaak mis. Zelfs als ik omringd ben door dierbaren. Enkel op onbewaakte momenten stuit ik op waarheden waar ik anders wekenlang naar moet zoeken.
Verlaten plekken, ik heb er een zwakte voor. Ze zijn rustgevend maar slepen toch een walm van dreigende onrust met zich mee. Een serene dreiging, nog niet zichtbaar maar het is er wel. Het is op komst. Net als een perron dat op een inkomende trein wacht. Een metafoor voor mijn ‘leven’.
Als kind had ik al een fascinatie voor rampenfilms. Een allesverwoestende vulkaanuitbarsting. Een nieuwe ijstijd. Armageddon. Beschavingen die weggespoeld worden. Control-Alt-Delete. Wat overblijft is wat het is. Wie overblijft kan rust ontdekken die hen anders nooit gegund zou worden. Ook al moeten ze dan te pas en te onpas een zombie de kop inslaan.
In het oog van de orkaan vindt de rusteloze rust
In het oog van de orkaan vindt de rusteloze rust. Ik wil ontsnappen, maar doe ik niet. Ik blijf de lening afbetalen, zet het vuilnis op donderdag buiten, doorkruis maandelijks het land naar het thuisfront af en vul jaarlijks de belastingbrief in. Want dat hoort zo.
Voor iemand die onrustig wordt van yoga is een koffietafelboek met foto’s van desolate plekken een gerieflijk toevluchtsoord. Staren naar de verroeste speeltuigen in een verkommerd pretpark dat langzaam verzwolgen wordt door klimop. Verlaten kastelen met trappenhallen die de grandeur van weleer verraden. Piano’s waarbij de zwarte en de witte toetsen niet meer van elkaar te onderscheiden zijn. Afbladerende muurbedekking waardoor de stemmen uit het verleden zich een weg naar buiten kunnen banen.
Die foto’s zijn het ultieme bewijs van de nietigheid van de mens. Eens we weg zijn neemt de natuur het terug over. Zelfs in de dorste barst in het beton kan nieuw leven ontkiemen. Barsten vertonen is dus geen teken van zwakte, het kan je redding zijn.