Zaterdag organiseren VTM, Qmusic en Belfius voor het tweede jaar op rij Rode Neuzen Dag. Een dag waarop ze geld inzamelen voor een betere opvang voor Vlaamse jongeren met psychische problemen. Eén op de vijf Vlaamse jongeren kampt immers met psychische problemen en vaak krijgen ze niet de zorg die ze nodig hebben. Ik juich dit initiatief alleen maar toe, want het is een thema dat nauw aan mijn hart ligt. Twintig jaar geleden, toen er nog lang geen sprake was van Rode Neuzen Dag, was ik één van die jongeren met psychische problemen.
Herinneringen vervagen en je onthoudt wat je wilt onthouden, maar als ik er nu op terugkijk, zijn er drie gebeurtenissen in mijn jeugd die ertoe geleid hebben dat ik op elfjarige leeftijd met een knoert van een depressie zat. Er was de scheiding van mijn ouders op zevenjarige leeftijd. Weinig momenten in mijn ontwikkeling hadden zo’n grote impact op me, zeker omdat mijn vader na de scheiding niet meer naar me omkeek. Daarnaast werd ik gepest op de lagere school. Ik was het kleine strebertje dat overal en nergens thuishoorde. Tijdens de speeltijd fladderde ik van de ene groep klasgenootjes naar de andere, maar ik slaagde er nooit in om echt opgenomen te worden in de bende. Ik was de vreemde eend in de bijt en dat maakte me een gemakkelijk doelwit voor kinderpesterijen.
Op elfjarige leeftijd kreeg ik tijdens de turnles op school een voetbaldoel op mijn hoofd. Normaal was het doel met pinnen in de grond vastgemaakt, die bewuste morgen helaas niet. Een klasgenoot bengelde aan de deklat en toen hij zijn greep losliet viel het doel voorover op mij, ironisch genoeg de jongen die helemaal niet van voetballen hield. Terwijl de eerste twee feiten voor kleine barstjes in de dam zorgden, beukte deze derde gebeurtenis er met de sloophamer op in, waardoor de dam het begaf. Met desastreuze gevolgen.
Het bijna altijd opgewekte kind veranderde in een teruggetrokken wezen dat bij momenten met zichzelf geen blijf wist.
”Op het eerste zicht niets ergs, een lichte hersenschudding”, oordeelde de huisdokter. Mijn moeder nam geen genoegen met die diagnose, ze vertoont af en toe hypochondrische trekjes, en eiste verder onderzoek. Een ambulancerit en enkele scans later was het verdict een pak zwaarder: een dubbele schedelbreuk en bloedklonters tussen hersenen en schedel. De volgende dag onderging ik een schedeloperatie en daarna volgde een maandenlang herstel, waarin ik zo veel mogelijk moest stil zitten en bruuske bewegingen moest vermijden.
In de nasleep van het ongeval en de operatie kwamen er andere problemen aan de oppervlakte: het brave, bijna altijd opgewekte kind veranderde in een stil en teruggetrokken wezen dat bij momenten met zichzelf geen blijf wist. Die onmacht uitte zich drieërlei: plotse woedeaanvallen waarbij ik met allerlei zaken begon te gooien of me krijsend op de grond smeet, mezelf afzonderen van de buitenwereld in een cocon van donsdeken en tranen en neigingen tot zelfdoding.Tijdens zo’n aanval voelde het alsof ik vanaf een afstand naar mezelf stond te kijken. Ik voelde me een vreemde in mijn eigen lichaam en begreep niet wat er met me aan de hand was. De huisdokter suggereerde een opname in de kinderpsychiatrie, maar mijn moeder weigerde dat. Ze wou eerst de combinatie van wekelijkse therapie en medicatie een kans geven. Die combinatie sloeg aan en met veel vallen en opstaan verdwenen de gitzwarte wolken langzaam maar zeker boven mijn hoofd.
Ik ben mijn mama nog altijd ontzettend dankbaar dat ze besloot om samen te vechten tegen de onzichtbare demonen die kortsluiting in mijn hoofd veroorzaakten. Ik kan me niet voorstellen hoe afmattend (fysiek en mentaal) die periode voor haar moet geweest zijn. Om de wanhopige driften van haar kind van elf te ondergaan. Om ontelbare keren contact met haar bengel proberen te leggen terwijl hij huilend in zijn eigen wereld zat opgesloten. Om alle levenslust uit haar kind te zien vloeien en te vrezen dat ze ooit te laat zou zijn, ook al had ze alle gevaarlijke voorwerpen in huis achter slot en grendel gestoken.
Ik hoop dat elke jongere die kampt met psychische problemen op onvoorwaardelijke steun van één of beide ouders kan rekenen.
Zelf stond ze er twintig jaar geleden, buiten mijn grootouders, helemaal alleen voor. Haar partner ‘geloofde’ niet in psychische problemen en depressies. Hij bestempelde mijn gedrag als pure aanstellerij. Ook de rest van haar omgeving toonde weinig begrip. Het feit dat ik naar een kinderpsychiater ging volstond om daar meewarig over te doen, midden jaren negentig was ‘het zothuis’ immers nog de gangbare benaming voor een psychiatrische instelling.
Zonder haar onvoorwaardelijke steun had mijn leven er nu misschien heel anders uitgezien. Ik kan enkel hopen dat elke jongere die kampt met psychische problemen op die onvoorwaardelijke steun van één of beide ouders kan rekenen. Verder hoop ik ook dat die ouders anno 2016 wat meer begrip van hun omgeving ontvangen. De cijfers liegen er niet om: twintig procent van de jongeren, dat is geen aanstellerij meer. Daar mag niet langer een taboesfeer rond hangen. Elke jongere met psychische problemen moet toegang hebben tot goede zorg. Daarom vind ik een initiatief als Rode Neuzen Dag van onschatbare waarde, al zou in een ideale wereld onze regering natuurlijk zelf voldoende middelen vrijmaken voor die zorg. Ik heb mijn rode neus alvast op zak, nu jij nog!